Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Gij zult geen onrecht doen in het gericht; gij zult het [20]aangezicht des geringen niet aannemen, noch [21]het aangezicht des groten voortrekken; in gerechtigheid zult gij uw naaste richten. 20. Dat is, niet achtnemen in het oordelen en vonnissen op de hoedanigheid der personen, maar op den eis en de gerechtigheid der zaak. Deze manier van spreken is ook Deut.10:17, en Ps.82:2. Vergelijk Deut.1:17, en Spreuk.24:23. 21. Dat is, hem gunstig zijn en voorstaan in zijn onrecht. Zie deze manier van spreken ook Ex.23:3.